Advies Strafbevoegdheid in de penitentiaire inrichtingen

Steeds vaker worden in penitentiaire inrichtingen disciplinaire sancties opgelegd door andere functionarissen dan degenen die daartoe krachtens de Penitentiaire beginselenwet bevoegd zijn. Al langere tijd gebeurt dit in enkele inrichtingen die een zogenaamd schikkingsbeleid kennen. In het kader van de vernieuwing van de besturing van het gevangeniswezen rijst de vraag of afdelingshoofden de bevoegdheid tot het opleggen van lichte sancties moeten krijgen.

De Grondwet en internationale regels bepalen dat strafbevoegdheid alleen bij de wet kan worden verleend. De Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat deze bevoegdheid is voorbehouden aan de directeur en plaatsvervangend directeur van de inrichting. De jurisprudentie volgt deze lijn.

De RSJ heeft over dit onderwerp twee eerdere adviezen uitgebracht: op 9 januari 1992 inzake de uitoefening van de strafbevoegdheid en op 9 mei 2000 naar aanleiding van het schikkingsbeleid. Daarin concludeerde de RSJ: geen delegatie van de strafbevoegdheid zonder de wet te veranderen; het schikkingsbeleid is strijdig met de wet. Voor de objectiviteit van de strafbeslissingen is het van belang om afstand te bewaren tussen strafoplegger en werkvloer.

In de lijn van zijn eerdere adviezen over dit onderwerp beveelt de RSJ nu aan eerst en vooral de praktijk van het opleggen van straffen in overeenstemming te brengen met de wet en daartoe ook het schikkingsbeleid te beƫindigen. Bestraffing door daartoe niet bevoegde functionarissen dan wel door functionarissen die enkel met het oog op de strafbevoegdheid als plaatsvervangend directeur zijn aangesteld dient te worden vermeden.

Als overwogen wordt om de wet op dit punt aan te passen, dient gewaarborgd te worden dat de strafoplegger op voldoende afstand staat en over de nodige deskundigheid beschikt. Tevens dient de rechtsbescherming voor de gedetineerde in stand te blijven.