Advies plaatsing van jeugdigen met strafrechtelijke en met civielrechtelijke titel in gesloten voorzieningen

In het advies Gekanteld perspectief uit 2015 deed de RSJ voorstellen voor een ander stelsel van vrijheidsbeneming van jongeren met een strafrechtelijke titel. Dat stelsel kenmerkt zich door een groot aantal kleinschalige voorzieningen in grote steden en verschillende regio’s, met een beperkt niveau van beveiliging.

Uitgangspunt daarbij is dat de aard en ernst van de psychosociale problematiek van de jongere leidend is voor de vraag welke behandeling en beveiliging nodig zijn.

Behandeling en beveiliging
In het voorliggende advies wordt die lijn doorgetrokken naar jongeren met een civielrechtelijke titel, te weten jongeren die – in de huidige situatie – verblijven in de Jeugd-GGZ (op grond van de Wet BOPZ) en jongeren in Jeugdzorgplusinstellingen (op grond van de Jeugdwet).

Naar het oordeel van de afdeling advisering van de RSJ dient ook bij deze jongeren de psychosociale problematiek leidend te zijn voor het bepalen van de benodigde behandeling en beveiliging.

Dit veronderstelt gedegen screening en diagnostiek in een vroeg stadium, op grond waarvan een indicatie wordt verkregen van de aangewezen behandeling en beveiliging en de plaats/voorziening waar die het beste geboden kunnen worden.

De problematiek staat voorop, niet de justitiële titel. Dit impliceert dat jongeren met een strafrechtelijke en jongeren met een civielrechtelijke titel in dezelfde inrichting of groep geplaatst kunnen worden, omdat aard en ernst van de problematiek daartoe aanleiding geven.

Het impliceert tevens dat, hoewel het om gesloten voorzieningen gaat, deze voorzieningen ontdaan moeten zijn van ‘strafrechtelijke’ elementen en kenmerken (zoals tralies en hoge hekken).

Bezwaren
In sommige gevallen kan plaatsing van jongeren met een strafrechtelijke en jongeren met een civielrechtelijke titel in dezelfde instelling of groep op bezwaren stuiten.

Bij de besluitvorming over plaatsing moet daarom een aantal aspecten worden betrokken, zoals het belang van het strafrechtelijk onderzoek, (te) grote verschillen in leeftijd, problematiek en ontwikkeling van de jongeren en de relatie dader-slachtoffer.

Ook gevoelens omtrent (on)rechtvaardigheid van de plaatsing en perceptie van het risico van ‘criminele besmetting’ moeten daarbij in ogenschouw worden genomen. Zo nodig kunnen deze overwegingen aanleiding geven tot plaatsing elders.