Briefadvies financiële curatele

Op verzoek van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie formuleert de RSJ zijn eerste gedachten over het idee van ‘financiële curatele’ als nieuwe sanctie. Dit idee is afkomstig uit het rapport Stoppen of volharden van Ido Weijers en Diane van Drie (Utrecht 2014). De RSJ hanteert in dit advies de term financieel toezicht, om verwarring te voorkomen met de bestaande rechtsfiguur onder curatelestelling

Kenmerken, doelstelling en doelgroep van financieel toezicht
Weijers en Van Drie verwachten dat de motivatie om te stoppen met crimineel gedrag bij jonge veelplegers vergroot wordt door hen voortdurend verantwoording te laten afleggen over hun financiële situatie en bezittingen af te nemen waarvan zij de legale afkomst niet kunnen aantonen.
Het gaat om jonge veelplegers die door vermogens en/of geweldsdelicten (dure) spullen verwerven met als bijkomend oogmerk die te laten zien.
De RSJ meent dat deze doelgroep ongetwijfeld bestaat maar er onvoldoende bekend is over de omvang, samenstelling, achtergrond (waaronder cultuurgebonden kenmerken) en geografische spreiding. De omvang van de doelgroep, samen genomen met de omvang van de schade die uit dit soort criminaliteit voortvloeit, zijn bepalend voor de urgentie van de problematiek.

Financieel toezicht als onderdeel van een groter geheel
Weijers en Van Drie zien financiële curatele niet als een op zichzelf staande sanctie maar als ingebed in een groter geheel. Dat grotere geheel wordt gevormd door (al bestaande) sancties, toezicht (=begeleiding en controle) en hulpverlening, waarbij ook ouders en andere relaties worden betrokken. De Raad benadrukt dat ook een andere levensvisie, copingsvaardigheden (omgaan met ongemak en omgaan met groepsdruk), en een stabiele situatie op de verschillende (criminogene) leefgebieden nodig zijn.

De RSJ maakt onderscheid tussen twee methoden:

  1. financieel toezicht tijdens de periode van de (voorwaardelijke) straf en
  2. ontneming (afpakken) van gestolen goederen ten tijde van de arrestatie en rechtszaak.

Begeleiding van (deze) jongeren bestaat al, de (jeugd)reclassering heeft veel van hen onder toezicht. Het financiële- en vermogensaspect lijkt hierbij echter vaak onderbelicht of anders gedefinieerd. Financieel toezicht vraagt om een intensieve en rechtlijnige aanpak met bijbehorende bevoegdheden.

Het voortdurend controleren van iemands inkomsten en uitgaven en zijn bezittingen vraagt om deskundigheid en bevoegdheden voor financieel rechercheren. Die zien wij nu niet bij de reclassering. Samenwerken is geboden met instanties waar deze deskundigheid al aanwezig is: sociale diensten, financiële recherche, belastingdienst, deurwaarders en financiële beheerders.

Het feit dat verschillende instanties nodig zijn maakt de haalbaarheid van het idee kwetsbaar.

Bevoegdheden voor financiële recherche en het ‘afpakken’ zijn (nu) verspreid over verschillende instanties en regelgeving.

Voor het ‘afpakken’ moet gebruik worden gemaakt van bestaande justitiele titels. Die zijn slechts bedoeld in een vastgelegde context: veroordeling wegens een strafbaar feit. Bij deze gelegenheid zou maximaal kunnen worden ingezet op het ontnemen. Buiten dit kader, op de langere termijn dus, zal dat altijd een lastige tot onmogelijke opgave blijven.
De ‘intensieve observatie’ kan een wijdere kring van personen omvatten dan de onder toezicht gestelde jongere zelf. Privacy en rechtspositie van deze personen kunnen in het geding komen.

Tot slot is de vraag welke consequenties zullen worden verbonden aan het zich niet houden aan de afspraken in het kader van het financiële toezicht. Ketenpartners, met name de jeugdreclassering, Raad voor de Kinderbescherming en OM zullen het niet altijd proportioneel en lang niet altijd wenselijk vinden om jongeren om deze reden te laten insluiten en geven in dat geval nog een kans. Dit kan afbreuk doen aan effectiviteit en geloofwaardigheid van financieel toezicht.

De RSJ concludeert dat het idee van financieel toezicht waard is om nader te onderzoeken op toegevoegde waarde ten opzichte van bestaande mogelijkheden en op praktische uitvoerbaarheid. Na een nadere analyse zou het systeem op kleine schaal zijn uit te proberen. Nader onderzoek is in ieder geval noodzakelijk ten aanzien van

  • definiëring van de doelgroep (kenmerken);
  • omvang van de doelgroep;
  • noodzakelijke bevoegdheden;
  • noodzakelijke actoren;
  • noodzakelijke vaardigheden, bereidheid tot samenwerking en houding bij de beoogde actoren.