Briefadvies beperking omgangsrecht na partnerdoding

Het conceptwetsvoorstel heeft tot doel om kinderen waarvan de ene ouder is gedood door de andere, te beschermen tegen eventueel voor het kind onwenselijke omgang met de dader-ouder.

Voorgesteld wordt om de rechter te laten beslissen over de contact- of omgangsregeling, met als norm: geen contact of omgang, tenzij dit in het belang van het kind is. Voor de ontzegging wordt een minimumtermijn van twee jaar voorgesteld. De rechter beslist op grond van vooronderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

De raad onderschrijft dat het belang van het kind voorop moet staan bij de beslissing omtrent een omgangsregeling. Positief is de raad over het feit dat de beslissing hierover wordt voorgelegd aan de kinderrechter.

Geen contact
Oneens is de raad het echter met de voorgestelde norm van ‘geen contact, tenzij’ voor tenminste twee jaar. Situaties rond partnerdoding zijn zo complex en bovendien onderling sterk verschillend, dat normering van de rechtspraak hierop niet het juiste antwoord is.

Het belang van het kind wordt volgens de raad beter gediend wanneer de rechter in het afzonderlijke geval zowel de wenselijkheid als de termijn van ontzegging van contact bepaalt.
De voorgestelde normering staat volgens de raad bovendien op gespannen voet met het recht op family-life en met het recht op toegang tot de rechter.

Advies op hoofdlijn:

  • Zie af van de voorgestelde norm ‘geen contact of omgang, tenzij’, door het voorgestelde artikel 1:242a lid 2 BW niet in te voeren;
  • Zie af van de voorgestelde minimumtermijn van twee jaar voor de ontzegging, door het voorgestelde artikel 1:377a lid 4 BW niet in te voeren.

Advies op onderdelen:

  • Waarborg de mogelijkheid (financieel en procesmatig) dat aanvullend aan het onderzoek door de raad van de kinderbescherming specialistisch gedragsdeskundig onderzoek kan worden verricht.