Advies Wijziging Regeling SPOG i.v.m. samenplaatsen vreemdelingen in voorlopige hechtenis

De staatssecretaris van V&J wil voorlopig gehechte vreemdelingen, met het oog op voorbereiding van de uitzetting, eerder dan nu gebruikelijk is overplaatsen naar een VRIS-locatie (Vreemdelingen in de Strafrechtketen). De RSJ ziet hiervoor onvoldoende grond en acht deze wijziging ongewenst. Als de wijziging toch wordt doorgevoerd, zal het op onderdelen anders moeten dan nu wordt voorgesteld.

De wijziging impliceert dat voorlopig gehechte vreemdelingen meteen na het bevel gevangenhouding worden overgeplaatst naar een zgn. VRIS-locatie in plaats van pas na veroordeling in eerste aanleg. Het doel hiervan is om eerder te kunnen starten met de voorbereiding van het vertrek en daarmee het aantal geslaagde uitzettingen te verhogen.

In principe acht de Raad het verstandig om tijdig te beginnen met de voorbereiding van terugkeer, zodra duidelijk is dat de vreemdeling kan en moet worden uitgezet. Maar invoering van de voorgenomen wijziging ziet de RSJ als ongewenst omdat:

  1. het verwachte effect beperkt zal zijn. Het slagen van de uitzetting hangt mede af van de uitzetbaarheid van de vreemdeling en de omstandigheden in het land van herkomst. Op deze factoren heeft het regime in een VRIS-inrichting weinig invloed;
  2. er goede gronden bestaan voor de bestaande regel dat voorlopig gehechten tot aan de berechting in eerste aanleg verblijven in een huis van bewaring in het arrondissement van berechting. Deze gronden houden verband met de voorbereiding van de rechtszaak en de onschuldpresumptie. De RSJ ziet onvoldoende argumenten om hierbij voor vreemdelingen een uitzindering te maken;
  3. vervroegde VRIS-plaatsing volgens de bestaande regeling al mogelijk is als een reƫle mogelijkheid tot uitzetting daarmee vergroot kan worden.

De RSJ beveelt aan de bestaande regeling te handhaven omdat deze beter dan de voorgestelde wijziging de mogelijkheid biedt om per persoon te bekijken of vervroegde overplaatsing zinvol is. Als de wijziging toch wordt doorgevoerd, acht de RSJ in ieder geval een goede uitzonderingsmogelijkheid noodzakelijk.