Advies Ontwerp Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidsstelling

De RSJ betreurt het dat gekozen is voor een regeling bij AMvB die weinig nadere invulling en sturing geeft. De regeling is in hoofdzaak technisch van karakter.

De bijzondere voorwaarden zijn in het derde lid van het nieuwe artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) weinig specifiek omschreven. Naar het oordeel van de RSJ ligt een nadere bepaling en beperking van die bijzondere voorwaarden in de AMvB zeer voor de hand. Dit klemt in het bijzonder in het geval de voorwaarde de bewegingsvrijheid van de veroordeelde (aanzienlijk) beperkt.

Het is noodzakelijk dat in de AMvB dan wel op zijn minst in de Nota van Toelichting bij de AMvB een opgave wordt gedaan van de mogelijk toe te passen bijzondere voorwaarden. Voorkeur verdient het ook indicaties te geven voor gevallen waarin het stellen van bijzondere voorwaarden aangewezen is en welke bijzondere voorwaarden in voorkomend geval in aanmerking komen.

Het nieuwe artikel 15b, tweede lid, Sr vormt de basis voor begeleiding en toezicht door de reclassering. In de AMvB komt het begrip begeleiding niet meer terug. De RSJ vreest dat dit een misverstand in het leven roept en dat door deze wijze van formuleren het accent te zeer op het toezicht wordt gelegd. De RSJ zou dat zeer betreuren.

Omdat de RSJ zorg heeft of de reclassering voldoende is toegerust voor haar nieuwe taak van begeleiding en toezicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling, rijst de vraag of niet verduidelijkt kan worden in welke gevallen het openbaar ministerie van de bevoegdheid gebruik zal maken om opdracht te geven aan de reclassering tot begeleiding en toezicht. Bestaat het voornemen ook opdracht te geven tot begeleiding en toezicht wanneer de invrijheidstelling louter onder de algemene voorwaarde plaats vindt? Voor toezicht op naleving van de algemene voorwaarde is de politie en niet de reclassering naar het oordeel van de RSJ de aangewezen instantie.

Voor een geloofwaardige voorwaardelijke invrijheidstelling is de invulling van het toezicht van bepalende betekenis. Nu hier de toezichttaak zo uitdrukkelijk aan de reclassering is opgedragen is verduidelijking van de inhoud van het toezicht aangewezen. Wat mag en moet de reclassering? Omvat de toezichttaak (controle)bevoegdheden en zo ja welke? Voor een effectief toezicht is van betekenis dat de voorwaarden voldoende houvast voor dat toezicht bieden. De constatering dat een voorwaarde is overtreden moet eenvoudig kunnen worden gedaan. Het is niet aangewezen dat door het stellen van voorwaarden toezichtbevoegdheden worden geschapen. De AMvB gaat op dit soort principiƫle vragen niet in.

Van rechtswege geschiedt de invrijheidstelling onder de algemene voorwaarde dat geen strafbare feiten worden gepleegd. Naar het oordeel van de RSJ ligt het niet erg voor de hand dat van elke overtreding melding aan het openbaar ministerie wordt gedaan. In de praktijk zal onontkoombaar zijn de lichtste overtredingen uit te zonderen. Daarenboven moet duidelijk zijn of enig verband tussen de overtreding en het oorspronkelijke delict is vereist.

Het openbaar ministerie krijgt de bevoegdheid om een reclasseringsinstelling aanwijzingen te geven. Principieel is de vraag of deze AMvB een voldoende basis biedt voor een dergelijke aanwijzingsbevoegdheid. Voor de beantwoording van deze vraag is mede van betekenis of de aanwijzingen bindend zijn en dus een gezagsrelatie constitueren. Soortgelijke vragen rijzen betreffende artikel 7, eerste lid, van het ontwerp. Anders dan bij de voorwaardelijke veroordeling en de tbs met voorwaarden is de bevoegdheid van de reclassering om de veroordeelde aanwijzingen en opdrachten te geven niet in de wet zelf geregeld. Dat is echter wel aangewezen.

Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe regeling is een evaluatie aangewezen waarbij de afstemming tussen de ketenpartners, de eenduidigheid in de uitvoering en de effectiviteit aan de orde moeten komen.