Gedetineerde niet uit EBI vanwege te groot vlucht- en recidiverisico

De beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft het beroep van een gedetineerde tegen twee beslissingen tot verlenging van zijn verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught ongegrond verklaard.

De selectiefunctionaris van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de gedetineerde op 25 oktober 2017 voor zes maanden in de EBI geplaatst, omdat op dat moment een groot risico bestond dat hij zou proberen te ontvluchten. Voorts vormde het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. De beroepscommissie heeft het beroep tegen deze plaatsingsbeslissing ongegrond verklaard. De selectiefunctionaris heeft vervolgens het verblijf van de gedetineerde in de EBI op 11 april 2018 en op 17 oktober 2018 verlengd, omdat de gronden voor plaatsing in de EBI onverkort aanwezig waren en een verlenging van het verblijf in de EBI nog steeds rechtvaardigden. De beroepscommissie is het daarmee eens.

Gevolgen plaatsing in EBI

De gevolgen van een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau in Nederland, zijn voor een gedetineerde groot. Daarom stelt de beroepscommissie bij een voortdurend verblijf in de EBI meer eisen aan de informatie waarop dat verblijf in de EBI is gebaseerd. Deze informatie moet actueel, concreet, volledig en betrouwbaar zijn. Het feit dat bij de eerste plaatsing in de EBI een groot vluchtrisico bestond, betekent niet dat die plaatsing in de EBI alleen al daarom kan worden verlengd. Telkens moet opnieuw worden onderzocht of de plaatsing in de EBI nog nodig is of dat kan worden volstaan met plaatsing in een regime met een minder hoog beveiligingsniveau.

Groot vluchtrisico

Uit de informatie die de selectiefunctionaris heeft overgelegd, blijkt nog steeds voldoende dat de gedetineerde op dit moment een groot vluchtrisico vormt en dat het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten nog steeds een onaanvaardbaar maatschappelijk risico meebrengt. De beroepscommissie overweegt daarbij dat de gedetineerde een belangrijke rol heeft in de zogenaamde ‘Mocromaffia’. Vanuit dit samenwerkingsverband zijn verschillende liquidaties gepleegd. Daarnaast heeft de gedetineerde eerder geprobeerd met behulp van een helikopter vanuit de penitentiaire inrichting van Roermond te ontsnappen. Verder wordt hij ervan verdacht dat hij zelfs vanuit de EBI versluierde boodschappen aan familie of vrienden doorgeeft. Dit alles is zwaarwegend genoeg om de beroepen ongegrond te verklaren.

Jurisprudentie over dit onderwerp vindt u in de jurisprudentiedatabank van de RSJ onder uitspraaknummer R-18/2011/GB en uitspraaknummer-18/1230/GB